Projecten en inhoud, of toch weer de postjes?

 Jimmy Kets

Column in De Standaard, 4 november 2021

Leggen burgers en politici op gemeentelijk niveau de basis om de politieke versnippering in Vlaanderen te counteren? Drie maanden na de publicatie van het Vlaamse decreet over de lokale verkiezingen hoop ik dat nog altijd, al begint er ook twijfel te rijzen.

Dat decreet (gepubliceerd in het Staatsblad van 4 augustus) grijpt diep in op de lokale verkiezingen. De stemplicht wordt afgeschaft, net als de lijststem – waardoor niet de eersten op de lijst, maar zij die de meeste voorkeurstemmen behalen verkozen worden. Het decreet voert vooral het principe in dat de lijst met de meeste stemmen de coalitie vormt en dat de persoon met de meeste naamstemmen op die lijst burgemeester wordt. Het is nu ook mogelijk om in de loop van de regeerperiode van coalitie te wisselen om een einde te maken aan ‘een periode van onbestuurbaarheid’.

Dat decreet kwam niet tot stand na een lange en openbare discussie. De maatregelen zijn ‘geregeld’ tijdens het wheelen en dealen onder de N-VA, CD&V en Open VLD over het Vlaams regeerakkoord in 2019. Er was ook in de coalitiepartijen kritiek op, maar het decreet ‘staat in het regeer­akkoord’ en dus keurde de meerderheid in het Vlaams Parlement het zonder veel gepruttel goed.

De Vlaamse partijen bieden, zeker op

lokaal vlak, geen samenhangend gedachtegoed

meer dat kiezers enthousiasmeert 

Er mag dan kritiek op zijn, zoals in deze krant geformuleerd door de Leuvense politicoloog Marc Hooghe (DS 26 oktober), het biedt zeker ook grote voordelen, zoals minister Bart Somers (Open VLD) betoogde (DS 28 oktober). Het decreet maakt de talloze geniepige voorakkoorden overbodig, het vergroot de greep van de kiezer op wie verkozen wordt en wie burgemeester wordt, en het sluit ook uit dat een klein partijtje de burgemeester levert – zoals het geval is in de federale regering, waar de kleinste van de zeven coalitiepartijen, Open VLD, de premier levert.

Allemaal groen en sociaal

Het democratische beginsel, de grootste zijn, wordt lokaal weer zeer belangrijk. In veel gemeenten start daarom een zoektocht naar manieren om het politieke landschap bij de verkiezingen van 2024 te hertekenen: door kartelvorming en gezamenlijke lijsten en door de vorming van nieuwe lijsten, los van de klassieke partijen. Die tendens was al zichtbaar in de lokale verkiezingen van 2018: de stadslijsten in Mechelen en Oostende, de ‘lijsten van de burgemeester’ in veel dorpen, en de rood-groene, blauw-groene en N-VA-CD&V-kartels her en der.

Dat die zoektocht zich ontspint, is goed. Ons Vlaams politiek landschap is te versnipperd. Samenhangend ­beleid voeren wordt daardoor ­extreem moeilijk. Zeven partijen dingen naar de gunst van de kiezer: Vlaams Belang, N-VA, Open VLD, CD&V, Vooruit, Groen en PVDA. ­Gemiddeld halen die amper 14 procent van de stemmen, de meeste rond de 10 procent, enkele wat meer. Die partijen en hun ideologieën zijn uitgeleefd. Ze bieden, zeker op lokaal vlak, geen samenhangend gedachtegoed meer dat kiezers enthousiasmeert en dat een houvast biedt om gemeentelijk beleid uit af te leiden.

De verkiezingsprogramma’s van de meeste lokale partijen zijn inwisselbaar. Ze zijn allemaal groen en ­sociaal, voor het herstel van de handelskernen, voor meer veiligheid, voor fietspaden en speelterreinen.

Ziekelijk uitstelgedrag

Daarom is het goed dat er lokaal nieuwe groeperingen ontstaan die veel kiezers kunnen aanspreken, doordat ze met frisse ideeën en mensen komen en met wervende projecten en voornemens om goed te besturen.

Ik hoop dat zulke nieuwe politieke groeperingen uitgekristalliseerd raken en vervolgens doorgroeien naar het Vlaamse en het federale niveau. Want daar is het huilen met de pet op.

Kijk hoe onze regeringen daar zwalpen zodra ze fundamentele keuzes moeten maken. Ze leggen een ­ziekelijk uitstelgedrag aan de dag. De ­federale regering in het energie­beleid bijvoorbeeld, of neem de Vlaamse ­regering en haar klimaatplan.

In plaats van tijdig de wetenschap, het middenveld en de administratie een plan te laten voorbereiden, zoals de noordelijke landen dat doen, willen de regerende partijen alles zelf uitvinden en stellen ze een beslissing zo lang uit dat ze niet ­anders meer kunnen dan op het laatste moment een hoop zinvolle en zotte gedachten op één hoop te gooien, om dan daaruit een ‘compromis’ te distilleren.

De verandering zal niet van ­bovenaf komen, maar van onderen, van het gemeentelijk niveau, als op dat niveau nieuwe politieke groeperingen tot stand komen rond enthousiasmerende projecten.

Maar er groeit bij mij ook twijfel. In de zes gemeenten waar de jongste weken nieuwe coalities aan de macht gekomen zijn, en daar waar bekendraakte dat nieuwe kartels in de maak zijn, bleek dat zelden te maken te hebben met enthousiasmerende nieuwe projecten maar veeleer met persoonlijke belangen en postjesdrift.

Toch loopt het niet overal zo. Er zijn meer gemeenten waar mensen opstaan die dit proces van democratische vernieuwing van onderen uit kunnen voeden, met inhoud, met wervende projecten, met nieuwe mensen, en niet met postjesjagerij.

Deze column kan u ook lezen in De Standaard: https://www.standaard.be/cnt/dmf20211103_97890652