Is de vakbond nog van deze eeuw?

Hebben we nog vakbonden nodig? En dan nog wel drie? Zijn hun ideeën en acties nog actueel? Zijn ze trekkers of voeren ze eerder­ achterhoedegevechten?

Die vragen duiken op, nu de vierjaar­lijkse ­sociale verkiezingen voor de werknemers deze week zijn gestart. Die krijgen in de media weinig aandacht. Dat ligt deels aan de coronacrisis, maar het is ook een teken aan de wand. Niet veel werknemers voelen­ zich nog betrokken bij die verkiezingen. En de impact van wie verkozen wordt, is beperkt.

Er is ten eerste  geen algemeen stemrecht. Ruim de helft van de werknemers – die van de overheidsdiensten en van de bedrijven met minder dan vijftig personeelsleden – mag niet meestemmen. Van wie stemrecht heeft, ging in 2016 nog amper 60 procent stemmen, van de jongeren amper 30 procent. Dat gebeurt nog altijd in een aftands kader: apart voor arbeiders en bedienden, hoewel dat onderscheid sinds 1993 ongrondwettig is. Ook kaderleden stemmen apart. Het lijkt wel de negentiende eeuw.

Het gaat verder alleen over lokale verkiezingen. De verkozen onder­nemingsraden en preventiecomités in de bedrijven hebben maar weinig bevoegdheden. De meeste beslissingen die werknemers aanbelangen, worden op sector- of federaal niveau genomen, maar daar mogen de werknemers niet verkiezen wie hen vertegenwoordigt. De vakbonden sturen hun professionals naar die onderhandelingen en alleen vakbondsleden mogen af en toe stemmen over sommige beslissingen.

Met onze vakbonden is het zoals met onze politieke

partijen, ook hun machtsbasis verdampt,

omdat hun boodschap niet echt meer aanslaat

De bewegingsvrijheid van de vakbonden op die niveaus is beperkt. De regering legt vaak een keurslijf op, onder meer voor de loononderhandelingen.

In veel gevallen maken de sociale partners – vakbonden en werkgevers – zichzelf onmachtig door geen onderlinge akkoorden te sluiten. De socialistische vakbond is daar kampioen in. Dan gaat ieder voor zijn stelling op zoek naar steun bij de regering, en uiteindelijk beslist­ die. In het beheer van de soci­ale zekerheid, wat het kern­domein was van de sociale partners, trok de regering de beslissingsmacht bijna volledig naar zich toe.

De macht die de vakbonden overhouden, is vaak negatief; ze kunnen niets nieuws bereiken, maar wel nog zaken tegenhouden. Ze dreigen dan met ‘acties’. Maar de schrik van de regeringen voor de vakbonden en hun acties is afgenomen. De vorige regering hield er zelfs geen rekening meer mee.

Is alles negatief? Misschien niet. Gisteren nog leerde een studie van het Hiva (DS 18 november) dat de vakbond wel degelijk invloed heeft op de vormingskansen die bedrijven bieden aan hun werknemers, vooral aan kortgeschoolden. Soms zijn vakbonden en sociale partners in crisistijden erg creatief. De regeling voor tijdelijke werkloosheid die weer dienstdoet in coronatijden, hebben zij uitgevonden. De plotse doorbraak van thuiswerk is verworven, en de vele lokale en sectorale regelingen voor werken in coronatijden hebben ze mee uitgewerkt. Zij hebben stemmen op afstand, per compu­ter en per brief, mogelijk gemaakt bij deze sociale verkiezingen, iets wat de overheden voor politieke verkiezingen nog niet durven.

Maar zullen ze ooit opnieuw ‘de levende krachten van de samen­leving’ genoemd worden, zoals in het derde kwart van vorige eeuw? Toen gaven de sociale partners de richting aan. De politiek keek op naar het visionaire lange­termijn­beleid dat ze schetsten, en volgde dat. Soms herken je dat nog in de alge­mene beleidsadviezen die de Vlaamse sociale partners in het Vlaamse overlegorgaan Serv geven over het algemene beleid van de Vlaamse overheid.

Het is met onze vakbonden een beetje zoals met politieke partijen. Ook hun machtsbasis verdampt, omdat hun boodschap niet echt meer aanslaat, zeker niet bij jongeren. Ook de partijen zijn verwikkeld in een heftige concurrentiestrijd die niet in verhouding staat tot hun onder­linge inhoudelijke verschillen, die zeer beperkt zijn geworden. Ook zij zijn met te veel. De partijen verdedigen vooral wat ze ooit eens bereikt hebben. De lange termijn is hun ding niet meer, hun voortrekkersrol en hun leiderschap in de samen­leving zijn beperkt.

De belangrijkste zwakheid van de vakbonden is dat ze niet meer in staat zijn grote akkoorden te sluiten met de werkgevers op sectoraal en centraal niveau. Dat geeft de overheid de kans om zonder hen te beslissen. En dat maakt dat het vaak slechte beslissingen zijn. De ­pensioenbeslissingen van de vorige regering zijn daar een voorbeeld van.

De Nederlandse en Franse overheid hebben meerdere jaren geïnvesteerd in overleg met hun vak­bonden (en werkgevers) over een grondige hervorming van het pen­sioenstelsel. Dat is gelukt. De vori­ge Belgische regering wilde het niet en de sociale partners konden het niet. Met de nieuwe regering is er een nieuwe kans, ook voor de vakbon­den.

Deze tekst verscheen als column ‘De bomen en het Bos’ in De Standaard van 19 november 2020 https://www.standaard.be/cnt/dmf20201118_98014902